Dit gedicht wordt opgenomen in de nieuwe versie van ‘Wie goedgezinde woorden zaait’ bij het hoofdstuk Moeder.
Gemis
Zacht valt de ochtendregen,
ik luister naar de wind
het echoot in de leegte.
Verdriet hangt om mijn schouders
als een veelgebruikte jas,
de pijn van een verloren ouder.
In t verpleeghuis verdween jij voor mijn ogen,
net zo weinig respons als de dode kwal
waar ik als kind – over mijn toeren al
en tot schreiens toe bewogen –
met stokjes in prikte.
Ik kan je niets meer vertellen
of tonen in een choreografie
van kantelmomenten.
Al scheur ik vitrages van het verleden
rek de ruimte van verbeelding op
en kijk met een blik uit het heden.
Jouw steeds roder wordende foto
verdwijnt en verbleekt in
de oneindig trage tijd.
Cecile Koops