Het volgende verhaal schreef ik voor de bundel op de vlucht van Amnesty. Mijn verhaal is als 2e in de bundel geplaatst, maar ik deed buiten mededinging mee als lid van het Huizer Schrijversgilde.
Graffiti welkom
Met de mouw van haar bontjas veegt Iryna de condens van het treinraampje weg en kijkt door de rafelige streep naar buiten. Hoeveel tijd zal verstrijken voor ze de contouren van haar vaderland opnieuw kan zien? De trein ratelt over het spoor. Nu de schemer invalt wordt het zonder verwarming kouder in de wagon. Ze duwt opa’s oorflappen muts van marterbont vaster op haar hoofd en knoopt oma’s jas hoog dicht.
Natuurlijk had ze geprotesteerd dat haar broer Ivan de jas en muts moest houden, hij mag immers het land niet verlaten en met deze barre kou heeft hij het harder nodig.
‘Nee prinsesje, ik heb er niets aan met het uniform dat ik straks moet dragen, neem jij ze alsjeblieft mee, ik wil dat ze in de familie blijven.’
Normaal gesproken, ter voorkoming van dierenleed, weigerde ze bont te dragen. Zonder verwarming in de barre oorlogswinter ging ze overstag. De jas en muts hingen weer aan de kapstok in plaats van in de hutkoffer op zolder te liggen. De pelsdieren stierven ruim honderd jaar geleden voor deze jas en muts, het had geen zin om het bont alsnog weg te gooien. Bovendien breekt oorlog wetten. De jas hield haar warm tijdens de zoektochten naar eten, ploegend over gladde trottoirs waar smalle looppaadjes in de sneeuwhopen waren ontstaan.
Ze wenste vurig dat Ivan met haar mee kon vluchten. Nadat hun moeder vijf jaar geleden was gestorven, voedde hij haar zo’n beetje op. Een vader kan ze zich niet herinneren, hij is al jaren niet in beeld. Ze weet niets van de man, heeft zijn adres niet. Voor haar kan hij net zo goed dood zijn en misschien is hij dat wel.
Met één voet op de treeplank en haar hand aan de beugel, alsof ze zich er niet toe kon zetten in te stappen bleef ze zo lang mogelijk op het perron bij haar broer staan. Totdat het fluitsignaal klonk en Ivan haar een laatste kus en een zet naar binnen gaf. Was ze anders wel vertrokken? Ze zal het nooit weten.
Dicht in haar jas weggedoken, de ogen waakzaam, blikt ze de coupé rond. Allemaal wanhopige mensen die, net als zij, niet meer bij zich hebben dan een rugzak met wat herinneringen aan thuis. In háár tas de amber kralenketting van haar moeder. Het gezelschap bestaat voornamelijk uit vrouwen en kinderen. De coupé ruikt naar een mengsel van zweet, knoflook en doorweekte luiers. Ze pakt een appel uit haar rugzak – van de boomgaard naast het huis, die vruchten lagen nog volop in hun voorraadkast – en neemt een hap. Een moeder met kind op de bank tegenover haar kijkt begerig. Nogmaals duikt ze in haar bagage en vist er twee appels uit. ‘Hier, neem maar.’
De vrouw valt op het eten aan en bijt kleine hapjes voor haar kind af.
Langzaam voelt Iryna haar ogen moe worden en op de cadans van het geratel van de trein valt ze in een onrustige slaap.
Ze ontwaakt in het ochtendlicht. Waar is ze aan begonnen, zonder familie op reis naar het onbekende. Alleen in een vreemd land, waarom heeft ze verdorie geen Engels gekozen op school?
Zes maanden is ze hier nu. Alles is haar vreemd, de taal, de mensen. Via tijdelijke opvang in een azc woont ze nu in een leegstaand hotel. Omringd door mensen die haar moedertaal spreken, is het lastig Nederlands te leren. Vandaag gaat ze voor het eerst in haar eentje boodschappen doen.
Ze wandelt door de winkelstraat en bekijkt de etalages. Veel van wat ze hier verkopen kon ze ook in Oekraïne krijgen voor de oorlog. Ze slaat een hoek om naar een stille straat tussen de twee winkelstraten in. In een portiek spuit een in een hoodie gehulde man graffiti op een deur. Ze kijkt iets langer dan de bedoeling is, om de woorden te kunnen ontcijferen. Dan krijgt die vent haar in de gaten en zet een paar stappen naar haar toe. ‘Dierenbeul! Wie in deze tijd nog bont durft te dragen, moet eraan geloven.’ Hij grijpt haar met zijn ene hand beet en met de andere pakt hij zijn spuitbussen verf. Met neon-roze en groene letters spuit hij bontbitch op haar jas. Een paar willekeurige verticale en horizontale strepen vernielen oma’s jas voorgoed. Voordat hij haar loslaat grist hij de muts van opa van haar hoofd en rent ervandoor. Tranen wellen op in haar ogen. De enige tastbare herinneringen aan haar grootouders, voorgoed verdwenen en verpest. Ze rukt de jas van haar lijf en sleept hem rillend achter zich aan terwijl ze met gebogen schouders en het hoofd naar beneden wegsluipt. Zou de verf er met terpentijn en een heet bad vanaf gaan?
Haar telefoon trilt. Het is Ivan. Voor ze de Facetime oproep beantwoordt, veegt ze een pluk haar uit haar gezicht en zet een glimlach op. ‘Dag lieve schat, hoe gaat het met je?’
‘Dat wil ik net aan jou vragen, prinses. Zijn de mensen een beetje aardig in Nederland?
Ze denkt aan de besmeurde bontjas in haar hand en aan de dorpen die fel protesteren tegen de komst van asielzoekers. Gebouwen worden met vijandige leuzen besmeurd of zelfs in de brand gestoken. Denken ze nou echt dat die mensen voor hun lol hier komen? Ze mist haar goede baan, haar vriendinnen, haar huis. ‘Ja hoor, heel aardig,’ liegt ze.
‘Morgen moet ik opkomen voor de dienstplicht, ik weet niet wanneer ik je weer bellen kan. En … ’ Er valt een oorverdovende stilte.
‘Wat is er?’
‘Ik wilde zeggen dat je voor ons huis niet hoeft thuis te komen, dat is platgebombardeerd, er is niets van over.’ Zijn stem klinkt schor.
‘Wat ben ik blij dat jij toen niet thuis was. Doe je voorzichtig?’ Ze hoort dat haar eigen stem ook kraakt.
‘Je lijkt mam wel.’
Ze slikt de brok in haar keel weg. ‘Terechte vraag toch? Ik houd van je.’ Ondanks het gemis van haar moeder is ze blij dat zij dit ondenkbare, deze krankzinnigheid niet hoeft mee te maken.
‘Ik ook van jou, tot snel Iryna.’ Hij zoent zijn telefoonscherm en verbreekt de verbinding.
Met betraande ogen kijkt ze de winkelstraat rond en wandelt een kringloopwinkel binnen om een dunne flodderjas, die in haar ogen nauwelijks de naam winterjas verdiend, te kopen.
‘Hoeveel kost deze jas?’ Haar accent verraadt haar. De vrouw achter de kassa werpt een blik op haar en de besmeurde bontjas. Ziet ze het verdriet en de argwaan in haar ogen?
‘Heb jij even geluk meisje, je bent de vijftigste klant vandaag en die mag gratis iets uitzoeken. Trek hem maar aan en wil je een tasje voor je bontjas?’ De vrouw geeft haar een knipoog.
Iryna knikt sprakeloos. Haar vertrouwen in de mensheid neemt iets toe. ‘Dank u wel.’ Met een lichter hart stapt ze in haar nieuwe jas de winkel uit.
Cecile Koops ©