Onze voorouders verslonden die pulpromannetjes
Wist je dat W.F. Hermans er ook vier onder het pseudoniem Fjodor Klondyke schreef, voor hij naam zou maken met literaire meesterwerken? Meer hierover in onderstaand artikel uit NRC dd 11 juni 2019
Cultuurgoed Het pulpgenre waar de heren van de Koninklijke Bibliotheek ooit met een grote boog omheen liepen, wordt met terugwerkende kracht gearchiveerd. Van Buffalo Bill en Tarzan tot olalala-titels als Vluchtige Liefde .
Sinds halverwege de jaren zeventig neemt de Koninklijke Bibliotheek (KB) in principe álles wat in Nederland gepubliceerd wordt op in de collectie. Daarvoor was het vooral literatuur dat verzameld werd. Het pulpgenre, een eeuw geleden razend populair bij onze voorouders, kwam er bekaaid af. Dus wordt nu met terugwerkende kracht gepoogd dat oeuvre alsnog in de collectie te krijgen. Speuren op beurzen en af en toe hopen op een gulle gift van een verzamelaar.
Vlak na de oorlog schreef de onbekende Nederlandse auteur Fjodor Klondyke om den brode vier boekjes. Hij tikte ze in een razendsnel tempo. De nood was hoog, er moest in deze jaren van schaarste snel brood op de plank komen. Voor Moord aan de Noordpool en voor Misdaad stelt de Wet kreeg de auteur naar verluidt 300 gulden per titel. De boterham kon weer eventjes gesmeerd worden.
De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag had jarenlang ‘slechts’ drie van de vier Klondykes in de collectie, maar onlangs kon de vlag uit. Verzamelaar Wim van Eyle schonk zijn oude misdaadromans aan de bibliotheek en daar zat tot grote vreugde van collectiespecialist Nederlandse taal- en letterkunde Arno Kuipers ook het vierde ontbrekende deel van de Klondyke-reeks bij. „Nu hebben we het kwartet compleet”, vertelt hij enthousiast in een zaal van de Koninklijke Bibliotheek, staande bij een grote tafel waar een deel van de ‘pulp-collectie’ van de nationale bibliotheek ligt uitgestald.
Fjodor Klondyke was een zogenaamde pulpschrijver, een auteur van goedkope, vaak spannende en/of ondeugende fictie die in de vorige eeuw in tijdschrift- of boekvorm in grote oplage verscheen. Voor een paar stuivers (vandaar ‘driestuiverromannetje’) te koop bij de sigarenboer of te leen bij de particuliere bibliotheek om de hoek. Gedrukt op goedkoop papier, gemaakt van houtpulp. Niet zelden onder pseudoniem geschreven door auteurs die soms al in de ‘echte’ literatuur naam hadden gemaakt – of die dat nog zouden doen. Neem de jonge broodschrijver Fjodor Klondyke. Dat was niemand minder dan W. F. Hermans, die een paar jaar na zijn moordreeks naam zou maken met literaire meesterwerken als De Donkere Kamer van Damokles en De tranen der acacia’s .
Verheven voorkeuren
Het verzamelen door het eerbiedwaardige instituut naast station Den Haag Centraal, gesticht in 1798, en ooit gevestigd in het Mauritshuis, was decennialang een selectief gebeuren, al naar gelang de voorkeuren van de bibliothecarissen. Literatuur vooral, populaire lectuur werd afgedaan als niet-interessant.
Maar daardoor viel soms vreemd genoeg ook serieuze, vertaalde literatuur buiten de boot. Kuipers pakt uit zijn pulpcollectie een vergeeld tijdschrift van tafel, met op de cover een man in klassieke kledij, zwaaiend met een zwierige pluimenhoed. Het is, in tijdschriftvorm, een titel van Émile Zola. „Voorhanden overal waar de Cinema-Romans worden verkocht. Dertig deelen à 60 cent.” In dezelfde Cinema-reeks ook Schuld en Boete , Roman uit Rusland, door ene TH. Dostoïewsky. Het literaire meesterwerk teruggebracht tot een dun tijdschrift, met onder op het omslag de tekst: „Alle veertien dagen een nieuw boek voor 30 cent.”
Rode oortjes
Boekjes die aan het begin van de vorige eeuw niet in de reguliere bibliotheek te vinden waren. Daar kon men de „naturalistische romans” van Zola vaak alleen in het Frans lezen, een privilege dat slechts aan de hogere klasse was voorbehouden. Er zijn uitspraken van bibliotheekdirecteuren overgeleverd die afraden Nederlandse vertalingen aan te bieden. Kuipers: „Te pikant, dat leidde tot te veel rode oortjes. Dus in het Frans mocht je Zola wél lezen, maar in het Nederlands leidde hetzelfde boek maar tot moreel verval bij het gewone volk.”
Dus trok dat volk naar de particuliere buurtbibliotheek of naar de sigarenboer, waar de vertalingen van Zola met olalala-titels als Vluchtige Liefdegewoon op de planken stonden. Daarnaast was er nog veel meer fijne serielectuur zoals die van Lord Lister, Nick Carter, Buffalo Bill, Tarzan en Nat Pinkerton te vinden, het aanbod was enorm. De buurtbibliotheek als het Netflix van een eeuw geleden. Alleen in Den Haag waren er in de eerste helft van de vorige eeuw tientallen van die winkeltjes, waar je voor een paar stuivers exemplaren kon kopen of lenen. Sommige van de buurtbibliotheken hielden een catalogus bij, zoals die van Menting’s Leesbibliotheek aan de Amsterdamse Nassaukade. Achterin staat een specificatie van letters die naar een genre verwijzen: A = avontuurlijk, D = detective, J = jongens, M = meisjes, W = Wild West, et cetera. Kuipers: „En de ‘R’ staat voor realistisch, zeg maar de erotische literatuur van die tijd.”
Kuipers verhaalt van Karel van het Reve die tijdens de oorlog in de Amsterdamse Overamstelstraat Leesbibliotheek Berlage bezocht, die de communistische journalist/politicus Anton Koejemans had opgericht om het hoofd boven water te houden. Van het Reve schrijft daarover in 1990 in De ondergang van het morgenland : „Ik meen dat drie boeken een week lenen een kwartje kostte. De meeste mensen kwamen op zaterdagmiddag. Veel huisvrouwen die voor zichzelf een kasteelroman kwamen halen ‘en een kojboj en een realistisch voor me man’.”
Het pulpgenre waar de heren van de Koninklijke Bibliotheek ooit met een grote boog omheen liepen, mag zich tegenwoordig in de warme belangstelling verheugen bij de collectiespecialisten aan het Prins Willem Alexanderhof. Met terugwerkende kracht wordt nu zoveel mogelijk binnengehaald. Het is immers belangrijk, ook voor komende generaties, om te weten wat onze voorouders lazen, van lichte kost tot literatuur met een grote L. Overigens heeft Kuipers niet de illusie dat zijn bibliotheek ooit alles wat er in Nederland als pulp verscheen, zal bezitten. „Dan pak ik zo’n pulpboekje van Zola, en dan zie ik op de achterflap wat er allemaal nog meer aan titels verschenen is. Da’s best frustrerend, want veel hebben we daar niet van.”
Snelschrijver Edward Multon
Hij en zijn collega’s lopen beurzen en veilingen af, speuren op internet, gaan naar kringloopwinkels, waar ze soms te horen krijgen dat „ze” net een paar containers „ouwe boekjes” hebben weg gemieterd. „Had ik graag nog eens in gesnuffeld. Wie weet wat daar allemaal nog bij zat.” Soms worden ze blij verrast. Uitgeverij A.W Bruna, opgericht in 1868, deed in 2014 „een paar vrachtwagentjes vol” boeken cadeau. Veel Zwarte Beertjes uit de jaren vijftig en zestig, maar ook boekjes uit de Voor de Coupé-reeks die rond 1900 op treinstations werd verkocht. Deeltjes van steevast 48 pagina’s („net zo lang als een gemiddelde treinreis”), met titels als Van Amsterdam naar Londen en De verdwenen robijn . De moderne treinreiziger heeft zijn smartphone, onze (bet-)overgrootouders staken hun neus in de Voor de Coupé-boekjes. Onder meer Ina Boudier-Bakker (bekend van De klop op de deur ) schreef rond 1900 onder het pseudoniem I.B. voor de reeks.
Verheugd zijn ze bij de Koninklijke Bibliotheek met mensen als Wim van Eyle, in bepaalde kringen bekend als jazz- en wielercollectionneur, die ook een grote collectie oude „detectives” bij elkaar verzamelde. De bejaarde Van Eyle gaf er onlangs duizenden aan de Koninklijke Bibliotheek, waaronder dus die nog ontbrekende vierde Klondyke/Hermans. Kuipers wreef zich dubbel in zijn handen, want Van Eyle deed ook een aantal ‘Multons’ cadeau dat de KB nog niet bezat.
Edward Multon was het pseudoniem van een veelschrijver die als ‘koning van de buurtbibliotheek’ zijn gelijke niet kent, het is een fenomeen waar een promovendus Nederlands zijn of haar tanden nog eens stuk op mag bijten. Waarschijnlijk schreef Herman Nicolaas van der Voort (1900-1982) meer dan vierhonderd boeken, onder meer dan dertig pseudoniemen, met klinkende namen als Ozaki Kamakura, Tsjang Wei Foe, Capt. Gordon Flynt, Maurice Granville, Ramón Mendoza, Werner Klaus, Lino Monelli en Hamad Al-Salim.
Naar verluidt sloot „de potboiled veelschrijver” uit Rotterdam ooit een contract af voor 36 boeken in twee jaar, elk boek met 70 duizend woorden. Van een writer’s block had hij nog nooit gehoord. „Mijn snelste boek schreef ik in vijf dagen. Ik kan niet vlugger. Ik geloof dat ik net iets sneller ben dan Vestdijk.” Schrijven was voor Van de Voort een eenvoudig ambacht: „Het is voor mij net zo gewoon als de slager die zijn vlees afsnijdt”, vertelde hij In 1968 in Het Vrije Volk . Hij wist niet hoeveel boeken hij sinds 1937 („ Het geheim van de zwarte diamant . De oude Van Oorschot gaf het uit.”) had geschreven. Tussen de „drie- en vierhonderd, het kleine werk niet meegerekend”. De verslaggevers tekenden ook op dat hij er zich een Mercedes 220 en een caravan van kon veroorloven.
Pulp op zolders
Ze zijn bij de KB maar wat blij met elke teruggevonden Van der Voort/Multon, maar zo’n fijne schenking als die van Wim van Eyle betekent wel extra werk, want elk boek, dus ook elke pulproman, moet gecatalogiseerd worden, zegt collectiespecialist Kuipers. Er moet per werkje gezocht worden naar het jaar van uitgifte („Dat staat er lang niet altijd in”), eventuele pseudoniemen van de auteurs worden nagespeurd. Een halfuur zoeken per deeltje is geen uitzondering. Daarbij moet bedacht worden dat nieuw verschenen boeken altijd voorrang hebben bij het catalogiseren, dus er als er veel oud materiaal binnenstroomt, dan ligt dat allemaal te wachten. In het komende decennium zal de KB verhuizen, dus wordt er nu al nagedacht over versnelde verwerking.
Veel privéverzamelaars zijn oudere mannen („een vrouw kom je zelden tegen”). Kuipers, die schat dat er op behoorlijk wat Nederlandse zolders nog vele kilometers aan onbekende pulp ligt te wachten, zegt met het oog op die verhuizing met een glimlach: „Ik wens alle verzamelaars in Nederland voorlopig dus nog een lang en gezond leven toe.”
Het adagium: hoe hoger de oplage, hoe slechter bewaard
Vraag je bij de Koninklijke Bibliotheek naar het aantal boeken en publicaties dat in collectie staat, dan antwoorden ze in kilometers.
Collectiespecialist Nederlandse taal- en letterkunde Arno Kuipers: „We hebben zo’n 125 kilometer. Elke week komt daar 20 meter bij.” Concreter:3,5 miljoen boeken, 650 duizend tijdschriftbanden en 100 duizend krantenleggers .
In veel landen worden uitgeverijen middels een leveringsplicht, een zogenoemd wettelijk depot, verplicht minstens één exemplaar van een nieuw boek aan de nationale bibliotheek te schenken, in Nederland gebeurt dat sinds 1974 op vrijwillige basis. Een verplichte afgifte was politiek niet haalbaar, het werd gezien als onteigening en een verplichte levering aan de overheid riekte nog teveel naar bezetting en dictatuur.
Gerenommeerde uitgeverijen houden zich aan de afspraak, al lagen er nog wel eens bromberen als wijlen Geert van Oorschot dwars („Boeken kosten geld om te maken”), maar alles overziend, zegt Kuipers anno 2019: „Vrijwel alles dat tegenwoordig bij reguliere uitgeverijen verschijnt komt wel binnen.” Leuk weetje: bibliofiele uitgaven van voor 1974 zijn goed vertegenwoordigd, bestsellers uit die periode minder. Kuipers: „In ons vakgebied hanteren we het ijzeren adagium van hoe hoger de oplage, hoe slechter bewaard.”
Het percentage in de collectie van álle door de eeuwen heen in Nederland verschenen publicaties? „75 procent? Dat zullen we nooit precies weten.” Het grijze circuit is te groot, van obscure dichtbundels uitgegeven in eigen beheer, tot damesromannetjes, krakerstijdschriften en kerkbladen . „We doen ons best, maar niemand heeft het hele overzicht.”