MEREL
Bezweet en zwaar hijgend, rent Merel struikelend over de rotsblokken. De zon kleurt de horizon rood en de bomen bovenop de berg lijken in brand te staan. Even blikt ze over haar schouder. Haar belager is een stipje aan de horizon. Angst geeft haar vleugels en ze ploetert verder tot ze bij de doorgang in de rots, die ze gisteren ontdekte, arriveert. Ze stuift naar binnen en camoufleert de entree zo goed en zo kwaad als het kan met grote stenen voordat ze dieper naar binnen loopt. Ze heeft er geen idee van wat ze in de grot zal aantreffen. Het licht achter haar vervaagt, net als de warmte van buiten. Wanneer het geluid van haar belager vanuit de verte doordringt, loopt ze na een lichte aarzeling met de moed der wanhoop verder de duisternis in. Op de tast ontdekt ze een smalle richel in de grot waar ze op gaat zitten en wacht af. Haar ademhaling herstelt zich naar een normaal niveau. De rots snijdt hard in haar billen maar ze is bang zich te verroeren. Ook durft ze haar ogen niet te sluiten, ze blijft staren om te zien of het diepste duister iets van zijn geheimen prijsgeeft. Onder haar voeten klotst water en zodra ze aan haar lippen likt, proeft ze het zout. Haar ogen beginnen te wennen aan het donker en in het zwakke licht kan ze aan de strepen op de rots zien hoe hoog het water hier bij vloed komt te staan. Ze zit een stukje boven de vloedlijn. Van buiten dringt de messcherpe stem van haar achtervolger in de grot door: ‘Waar ben je, ik krijg je toch wel te pakken.’
Haar rode krullen slierten om haar hoofd in deze klamme ruimte. Ze voelt het water opspatten en af en toe haar benen raken. De zee komt nu al hoger dan de vage strepen die ze kan onderscheiden. En deze ellende komt allemaal door wat anderhalve week geleden als een simpele vriendendienst begon, denkt ze.
Dagenlang deed Merel het huishouden van haar, door een zware griep gevelde, vriendin Liesbeth. Elke dag, zodra de zieke na het eten weer ging slapen, dronk zij met Liesbeth’s man Eric nog een glas wijn in de tuin. Ze voerden urenlange gesprekken en al snel werd dit het moment van de dag waar ze stiekem naartoe leefde. Zelfs toen Eric opbiechtte dat zijn huwelijk al geruime tijd niet veel meer voorstelde, verzette Merel zich tegen haar gevoelens. Vol ongeduld wachtte ze op het moment dat Liesbeth voldoende hersteld was en zij, voor de zaken uit de hand liepen, kon vertrekken. Toch ging alles anders dan gepland. Op de dag voor haar vertrek, trok Eric haar in de tuin opeens naar zich toe en drukte zijn mond stevig op de hare. Overvallen door een draaikolk van verlangen, klampte ze zich als een drenkeling aan hem vast. Precies op het moment dat Liesbeth de keuken, met uitzicht op de tuin, inliep. Buiten zinnen door de scene die zich voor haar ogen ontrolde, griste zij een mes uit het hakblok op het aanrecht en liep met stijve passen naar haar man. ‘Gore klootzak, wat dacht je wel niet.’ Als een robot stak ze het mes diverse keren in en uit zijn rug. Bloedend gleed hij van zijn stoel af en keek hulpeloos met grote ogen toe hoe ze een laatste keer haar hand hief. Het lemmet glinsterde in de laatste zonnestralen. Daarna draaide zij zich om naar Merel. ‘Bitch, noem je dat een vriendendienst?’
‘Het is niet wat je denkt,’ protesteerde Merel. Ze zag tot haar afgrijzen wat Liesbeth van plan was. Zij was echter sneller en niet net hersteld van een zware griep. Ze rende voor haar leven in de richting van de zee en het strand tussen de rotsen.
Het water stijgt elke minuut sneller en sneller en dreigt Merel van de richel af te spoelen. Nog enkele minuten voor de zee het plafond van de grot bereikt. Wordt dit mijn einde? denkt ze. Er rest haar geen andere keus dan zich in het gitzwarte water te storten en onder water naar de ingang van de grot te zwemmen. Het is te hopen dat een grote teug lucht volstaat om haar bij de ingang van de grot te brengen. Met bonkend hart ademt Merel heel diep in en duikt het zwarte water in. Zonder mijn diepzeeduik-ervaring zou ik nu in paniek zijn, flitst het door haar gedachten. Ze zwemt voorzichtig naar waar haar richtinggevoel de ingang verwacht en tast naar de opening in de grot. Haar vingers ontdekken de ingang en ze schiet erdoorheen de open zee in waar ze happend naar lucht opduikt. Ze speurt rond, Liesbeth is nergens te bekennen. Met lange slagen zwemt ze naar de kust terwijl het zout van haar tranen zich vermengd met het zout van de zee op haar huid.
Cecile Koops © 2019