Man (m/v) valt in put…

Het universele verhaal

…en klimt er weer uit – of niet. Hebben alle succesvolle verhalen eigenlijk dezelfde onderliggende plot?

‘Verhalen hebben heel simpele vormen”, zegt de Amerikaanse schrijver Kurt Vonnegut en hij tekent een verticale as op het schoolbord: de GI-as, met bovenaan Good fortune (geluk, gezondheid, rijkdom) en onder Ill fortune (ongeluk, ziekte, armoede). Daarna tekent hij de horizontale BE-as, van Begin tot Einde. En dan schetst hij een grafiek, een golvende lijn, voor het verhaaltype dat hij Man in Hole noemt, man in gat – maar het hoeft niet over een man te gaan, legt de schrijver van Slaughterhouse Five uit, en diegene hoeft ook niet in een gat te vallen. Het idee: een hoofdpersoon begint best tevreden, maar raakt in de problemen (grafiek daalt); vervolgens klimt de hoofdpersoon weer uit de problemen (grafiek stijgt weer) en eindigt nog gelukkiger dan eerst! „Niemand krijgt ooit genoeg van dat verhaal”, zegt Vonnegut (1922-2007) droogjes in zijn lezing uit 2004 . „Het wordt keer op keer op keer verteld.”

De schrijver tekent meer grafieken: Boy Meets Girl (iemand vindt iets geweldigs, raakt het kwijt, vindt het weer), Cinderella (ongelukkig persoon krijgt geweldige dingen, raakt alles kwijt, krijgt het weer terug), Kafka(ongelukkig persoon wordt ineens extréém ongelukkig).

Het publiek lacht om de droogkomische Vonnegut, maar ook om de herkenning: verdomd, verschillende verhalen kunnen dezelfde onderliggende structuur hebben! Als schrijver kun je dat idee gebruiken: Vonneguts lezing is onder de titel Here is a lesson in creative writing gepubliceerd in Vonneguts essaybundel A Man Without a Country (2005). „En nergens zit copyright op”, grapt hij.

Zeven basisplots

Liggen aan succesvolle verhalen inderdaad maar enkele vaste structuren ten grondslag? En welke dan? Zijn het er bijvoorbeeld zeven, zoals de op 2 juli overleden Britse journalist Christopher Booker schreef in The Seven Basic Plots (2004), waar hij 34 jaar aan werkte? Booker onderscheidt ‘het monster overwinnen’ ( Beowulf , Jaws ), ‘arm wordt rijk’ ( Assepoester ), ‘de queeste’ ( Waterschapsheuvel ), ‘reis en thuiskomst’ ( Alice in Wonderland ), ‘komedie’ ( Een midzomernachtsdroom ), ‘tragedie’ ( Romeo en Julia , Lolita ), en ‘wedergeboorte’ ( Sneeuwwitje , A Christmas Carol ). Alle goede verhalen passen volgens hem in een of meer van die categorieën.

Sterker: volgens hem is er maar één basisplot, met twee mogelijke eindes. Een held (m/v) met een gebrek wordt geconfronteerd met een duistere macht binnen of buiten zichzelf – en ófwel de held identificeert zich in die confrontatie met het licht, waardoor ook het gebrek verdwijnt, ófwel de held wordt verwoest door de duistere macht. Meer smaken zijn er niet. Met dit ultieme verhaal, betoogt Booker, wil ons onbewuste ons in „een soort verborgen, universele taal” de taak uitleggen waarmee ieder mens op aarde komt.

Christopher Booker, zelf geen wetenschapper, noemt het boek The Hero with a Thousand Faces (1949) van de Amerikaanse literatuurwetenschapper Joseph Campbell (1904-1987) als een van zijn invloeden. Campbell was jungiaans geïnspireerd en noemde dat basisverhaal waarin de held na een reeks beproevingen getransformeerd thuiskomt ‘ de reis van de held ’ of de ‘monomythe’.

Is dat basisplot écht universeel, of kan het anders? Neem dit verhaaltje . Een meisje doet geld in een frisdrankautomaat. Ze pakt haar blikje. Dan zien we een jongen op een bank. Het meisje geeft hém haar blikje. Deze mini-plot bestaat uit de elementen introductie, ontwikkeling, verrassing, conclusie. Geen confrontatie, geen beproevingen. Kishotenketsu heet die structuur, die op verschillende sites wordt beschreven als de klassieke structuur van Chinese, Koreaanse en Japanse verhalen .

Maar volgens Ivo Smits, hoogleraar kunst en cultuur van Japan in Leiden, is kishotenketsu niet de dominante vorm voor Japanse verhalen. „Het is afkomstig uit de klassieke Chinese poëzie, daar is het een genre zoals bij ons het sonnet. En ik ken het als een notie uit de argumentatieleer, als manier om een overtuigend betoog op te bouwen.” Wikipedia geeft als voorbeeld: bij overschrijven met de hand maak je fouten (introductie), kopieermachines zijn accuraat (ontwikkeling), als je wandelt zie je veel meer van de natuur dan in een auto (verrassing), bij overschrijven met de hand onthoud je dingen beter, dus dat is soms tóch beter (conclusie). „Misschien”, zegt Smits, „wordt kishotenketsu nu herontdekt door game-makers, als authentiek Aziatisch. Maar de ‘held krijgt probleem’-structuur komt wel degelijk ook veel voor in Japan.”

Daarnaast is relatieve plotloosheid er populair, zegt hij. „Bijvoorbeeld in een Japans filmgenre, het burgermansdrama: films zoals die van Yasujiro Ozu, over gewone mensen met wie niks bijzonders gebeurt. Psychologische drama’s zonder duidelijke oplossing. Veel van die films houden nogal plotseling op, voor westerse kijkers. Net als de romans van Yasunari Kawabata.” Die kreeg in 1968 de Nobelprijs voor literatuur. „Of Het verhaal van Genji uit de elfde eeuw. Virginia Woolf was daar hoteldebotel van: de psychologie, de stijl. Je moet je dan wel overgeven aan een verhaal waarvan de plot irrelevant is.” Er worden wel probleempjes overwonnen, maar dan komen er gewoon weer nieuwe.

Of die relatieve plotloosheid specifiek Japans is, durft Smits niet met zekerheid te zeggen, en of de ‘heldenreis’ universeel dominant is ook niet. „Daarvoor moet je een vergelijkend-literatuurwetenschapper hebben.” Hij verwijst naar Mineke Schipper , de in 1988 de eerste hoogleraar interculturele literatuurwetenschap in Nederland was. Zij heeft onderzoek gedaan naar scheppings- en eindtijdmythen en naar Afrikaanse literaire tradities. En zij denkt wel degelijk dat ‘held krijgt probleem’ het universeel dominante basisverhaal is, vertelt ze aan de telefoon. „Ik heb verhalen uit alle delen van de wereld gelezen en ik ben het niet anders tegengekomen. Neem Roodkapje, die mag niet van de weg afwijken maar dat doet ze toch, anders wordt het niet interessant.” Roodkapje-achtige verhalen komen tot in Zuid-Afrika en Oost-Azië voor, blijkt uit onderzoek .

De in Afrika gespecialiseerde Franse antropoloog Denise Paulme (1909-1998), beschrijft het basisverhaal schematisch in La mère dévorante (1976), vertelt Schipper, maar weer nét iets anders dan Booker en Campbell. Volgens Paulme begint elk verhaal met een al dan niet verstoord evenwicht en komt er dan een held(in) die het herstelt, of juist niet. „Dat verstoren en herstellen kan ook een paar keer achter elkaar gebeuren, of alsmaar doorgaan”, zegt Schipper. „En geschreven verhalen kunnen veel ingewikkelder worden dan doorvertelde verhalen, met uitweidingen en kadervertellingen.”

Dat cyclische en ingewikkelde zie je nog niet in het werk van de Russische verhaalstructuuronderzoeker Vladimir Propp (1895-1970), zegt Schipper. Maar die analyseerde dan ook louter volkssprookjes. In zijn boekMorphology of the Folktale , dat hij in 1928 publiceerde en dat in 1958 in het Engels werd vertaald, ontleedt Propp het genre van het sprookje in al zijn losse elementen, die hij met letters uit het Griekse of Latijnse alfabet aanduidt, met superscripts voor specifieke situaties. Een held gaat van huis (b), zijn ouders zijn bijvoorbeeld overleden (b 2 ). De held wordt iets verboden (g 1 ) of bevolen (g 2 ). Het verbod wordt overtreden (d 1 ); de schurk maakt contact (e). Enzovoorts. Bij de confrontatie tussen held en schurk onderscheidt Propp met zijn superscripts zelfs een veldslag (H 1 ) van een kaartspel (H 3 ).

Met zijn systeem kan elk sprookje, tot en met het huwelijk (W * ) of de verkregen rijkdom (wº) aan het eind, worden samengevat als iets wat oogt als een wiskundige formule. Zó exact kun je ‘de heldenreis’ dus noteren. Het doet denken aan de mensen uit die ene mop, die alle moppen hadden genummerd en al in lachen uitbarsten als een van hen een getal roept.

Hoe interessant

Propp is dé grote naam in verhaalstructuuronderzoek, zegt ook etnoloog Folgert Karsdorp, postdoc aan het Meertens Instituut. „Maar de vraag is wel hoe interessant het nog is om verhalen zo abstract te beschrijven dat ze allemaal op elkaar lijken.” Dat vonden de studiebegeleiders van Kurt Vonnegut misschien ook. De grafiekentheorie waarmee hij tot op hoge leeftijd de blits maakte, zou ooit geweigerd zijn als masterscriptie antropologie: te simpel.

„Je moet ook bedenken”, vervolgt Karsdorp, „dat verhalen altijd op elkáár gebaseerd zijn. Mensen sluiten aan bij wat ze kennen. Een verhaal dat succesvol is, blijft bestaan. In hoge literatuur wordt misschien meer geëxperimenteerd met vormen, maar wat niet werkt, vind je uiteindelijk niet terug. Zo worden er langzaam structuren ingesleten.” Een beetje als de evolutie van diersoorten.

En wat is dan succesvol? Daar is onderzoek naar gedaan onder westerse proefpersonen, zegt Karsdorp: „Hoe sjeuïger, hoe emotioneler en socialer een verhaal is, hoe groter de kans dat mensen het goed doorvertellen. Groter dan bij feitelijke verhalen.” Zulk onderzoek is ook toegepast op nepnieuws en antivax-verhalen . „En daarnaast zijn succesvolle verhalen niet overbekend en niet helemaal knotsgek, maar een beetje ertussenin , een beetje prikkelend. Dat heet het concept van de minimaal tegenintuïtieve ideeën .” Bij iets totaal nieuws vind je geen aansluiting, maar een beetje variatie is interessant.

En met vaste verhaalelementen zoals die van Propp valt goed te variëren. „Die kun je combineren tot een oneindig aantal aantal subplots en plots”, zegt Max van Duijn, universitair docent mediatechnologie in Leiden.

Ivo Smits ziet iets vergelijkbaars in Japanse fictie: „In de vroege 19de eeuw had je langlopende avonturenreeksen die je kunt vergelijken met verhalen uit het Amerikaanse Marvel-universum”, bekend van de films en strips over bijvoorbeeld Spiderman en de Hulk. „Een fictieve wereld met verschillende helden, die in verschillende combinaties en verhaallijnen avonturen beleven, levert een oneindige database aan mogelijkheden op.”

Dat idee leeft in Japan al sinds de 13de eeuw, zegt Smits, dat een verhaal eigenlijk een stukje is uit iets veel groters. „In het theater is dat nog steeds vaak zo: dan krijg je bijvoorbeeld twee akten uit één stuk te zien en nog een akte uit een ander stuk. Dan ga je niet naar het theater om te zien hoe het verhaal afloopt, maar voor hoe het gebracht wordt.” Alweer: voor de psychologie en de stijl.

Dat database-idee is ook heel algemeen: je ziet het in Japan, bij Marvel dus, en ook in commedia dell’arte keren steeds dezelfde basispersonages terug. En in Duckstad. En bij Christopher Booker en Joseph Campbell, al noemen die terugkerende personages als ‘de verleidster’ en ‘het onschuldige kind’ liever archetypen. Maar ook die kun je eindeloos combineren, als Lego.

Max van Duijn vraagt zich wel af of er geen fundamentelere culturele verschillen zijn. „In het boek Don’t Sleep, There Are Snakes van taalkundige Daniel Everett staan bijvoorbeeld verhalen van de Braziliaanse Pirahaa-stam waarbij ik lastig kon aanvoelen wat er precies in gebeurt. Maar hij behandelt het onderwerp ‘universele verhalen’ niet expliciet. En verhalen uit andere culturen bevatten soms personages die we moreel moeilijk kunnen plaatsen. Neem Medea , die vermoordt haar kinderen uit wraak op haar echtgenoot die er met een ander vandoor gaat – dat is voor ons, nu, moeilijk na te voelen.” Al kun je het nog steeds opvatten als: heldin krijgt probleem en probeert het op te lossen.

De voorzichtige conclusie is dus dat dat inderdaad het universeel dominante verhaal is: Man in Hole . Man (m/v) valt in gat, en komt er weer uit – of niet. En dan valt hij (m/v) weer in een nieuw gat. Of er valt weer iemand anders in een gat. Soms zijn de gaten niet zo diep en lijkt een verhaal relatief plotloos voort te kabbelen. En het totaal aan verhalen speelt zich dan af in een groot fictief universum waarin verschillende soorten helden met andere vaste personages (schurken, helpers) in verschillende combinaties problemen proberen te overwinnen en evenwichten proberen te herstellen. Het lijkt het leven zelf wel.

Zo denkt Mineke Schipper er ook over. „Mensen hebben behoefte aan een verhaal waarin ze iets herkennen van hoe het leven gaat. Want je probeert je eigen leven ook als een verhaal in kaart te brengen, om betekenis of logica te zoeken in alle grilligheid en onvoorspelbaarheid.”

Zomerserie

Een goed verhaal is een springplank voor de geest. Deze zomer verkent de wetenschapsredactie de relatie tussen de mens en zijn verhalen. Deze week: universele plots