BERNIE’S BESLUIT

een kinderverhaal (10-15 jr)

Cecile Koops

Bernie moet nog huiswerk maken, maar hij is te rusteloos om eraan te beginnen. Het is warm, erg warm en in de grote tuin van zijn school is het te heet om te zitten. Zelfs onder een parasol is het te warm. Zweetdruppels druipen al na een halve minuut over je rug naar beneden. Hij ligt loom op het bed in zijn kamer en droomt weg. In die droom zijn z’n ouders nog bij elkaar en hebben ze  samen lol aan het strand.

 

Hun jaarlijkse vakantie aan de kust van Cornwall gaat deze keer niet door. Vader beweert dat hij te veel aanbod heeft voor zijn vrachtschip. Hij kan in deze zomerperiode geen pauze inlassen. Juist dan is het aanbod van vracht groot en er zijn dan maar weinig schippers beschikbaar. De kinderen van de binnenvaartschippers zitten, net als Bernie, op de schippersschool. Hun ouders hebben alleen de schoolvakanties om hun kroost te zien.

Bernie en nog drie andere kinderen zijn dit jaar de enigen die in de zomer niet naar huis of op vakantie zullen gaan. Ook James, Michiel en Pauline, die liever een jongen is en zich daarom altijd Paul noemt, blijven op school.

Alicia, waar Bernie stiekem verliefd op is, gaat helaas ook naar huis. Hij zal vooral zijn vriendinnetje missen. Op hun school zijn ze gewend aan de onmogelijke tijden van hun ouders. Speciaal ingehuurde vakantiekrachten moeten de zomer toch gezellig maken.

Het is de laatste dag voor de vakantie en Bernie speelt met de andere achterblijvers verstoppertje op de grote zolders van de school, terwijl de overige kinderen hun koffers voor de vakantie pakken. Boven het grote schoolpand bevinden zich meerdere zolders, grote ruimtes met houten balken en krakende vloeren, die vol staan met geheimzinnige voorwerpen. Tenminste ze zien er best geheimzinnig uit met hun vreemde vormen, nu ze afgedekt zijn door grote lakens. Dat maakt het spelen hier ook wel leuk. Het is een beetje spannend, maar niet eng.

Bernie kijkt rond, daar achter die grote hutkoffer is een goede plek om je te verschuilen. Hij zit nog maar net verstopt of James komt al kijken op deze zolder. Hij speurt rond, maar Bernie houdt zich geruisloos achter de koffer. James wandelt weer weg om op de andere zolders te kijken.

‘De eerste zolder kun je overslaan,’ roept hij naar Michiel en Paul, ‘die heb ik al bekeken.’ Ze lopen door en Bernie maakt het zich gemakkelijk. Hé deze koffer zit niet dicht. De hutkoffers op de zolders zitten altijd op slot. Eens kijken wat er allemaal inzit.

Bernie pakt het deksel en duwt. Het zware ding gaat knarsend en piepend omhoog. Hij spitst even zijn oren. Nee zijn zoekers zijn een paar zolders verderop en horen hem niet gelukkig.

Hij moet zachtjes niezen en ziet wolken stof omhoog dwarrelen in het zonlicht dat door het zolderraam schijnt. Zo op het oog is het een saaie kist met een saaie inhoud. Oude boeken, een oude vlag, een mottige plaid en … wat is dit? In zijn hand houdt Bernie een vergeelde kaart vast. De hoeken zijn vergaan en er zit een scheur in. Het lijkt wel een bepaalde locatie, maar waar is het? Er staat een onbeholpen tekening van een soort toren of kerk op en dan een pijl die wijst naar een vierkant met daarnaast weer stippellijntjes zeven omhoog en zes opzij naar rechts eindigend in een X. Treasure buried herestaat er onder een kruisje geschreven. Dat kan Bernie lezen want zijn school geeft in twee talen les: Engels en Nederlands. Zijn moeder komt oorspronkelijk uit Engeland en hij volgt tweetalig onderwijs om met zijn familie daar te kunnen praten.

Hier is een schat begraven, staat er onder het kruis. Zou dat waar zijn en hoe komt die kaart dan in een hutkoffer op de zolder van zijn school?  Bernie weet niet wat hij ervan denken moet en vergeet in de opwinding helemaal dat de anderen hem nog zoeken. Net op tijd hoort hij aan het geluid van hun stemmen dat ze weer in de buurt komen. Hij sluit de koffer en stopt de opgevouwen kaart onder zijn trui, onzichtbaar voor de anderen.

‘Ik zie hem,’ gilt Paul naar de anderen. ‘Hij zat toch op de eerste zolder, je hebt niet goed gekeken,’ verwijt ze James.
‘Ok ik geef me over aan jullie,’ lacht Bernie. ‘Jullie hebben gewonnen hoor. Van harte.’
Even aarzelt hij, zal hij ze over zijn vondst vertellen? Nee, eerst maar eens proberen iets meer over die kaart en de locatie uit te vinden.

Ze gaan weer naar beneden. Bernie zoekt zijn beste vriendin op school, Alicia. Ze moet ergens midden in de hordes kinderen die vertrekken, staan. Zij wordt straks door haar vader opgehaald. Hij krijgt spontaan een idee en rent naar het hoofd van de afdeling die in haar eentje probeert de meute in goede banen te leiden.

‘Mevrouw Smit, ik mag met Alicia mee. Dus ik blijf toch niet hier deze zomer.’
‘Wat fijn voor je Bernie, ga maar snel wat spullen pakken dan. Moet ik je helpen?’
‘Nee dank, dat kan ik zelf prima,’ antwoordt Bernie terwijl hij al naar zijn kamer rent.
Hij propt snel een paar spullen in zijn rugzak, doet de gevonden kaart in een zijvakje en slingert dan zijn bagage over z’n rug voor hij naar Alicia gaat.
‘Ga je me heel veel appen of Facetimen Bernie?’ vraagt Alicia.

‘Natuurlijk en jij ook hè, ik vind het zo jammer dat je niet hier blijft. Ik wil alles horen over de avonturen die je beleefd.’

‘Ik weet niet of ik nou zoveel avonturen beleef in Griekenland,’ aarzelt Alicia.

‘Nou ik hier zeker niet,’ stelt Bernie vast. ‘Hier wordt het een saaie bedoening zonder iedereen.’

Het is het beste dat ik wegga, denkt hij. Als ik hier blijf, gebeurt er nog iets vreselijks.

Hier verwachten ze dat ik mijn hele zomer, met de andere drie kinderen, domme spelletjes speel en huiswerk ga maken. Dat is niet mijn idee van een leuke zomervakantie.

De vader van Alicia staat klaar om haar op te halen en Bernie loopt met zijn rugzakje om als vanzelfsprekend mee naar hun auto.

‘Hallo meneer, ik ben Bernie een vriend van uw dochter. Mag ik een stukje meerijden tot de grote weg, dan loop ik daarvandaan weer terug naar school,’ vraagt hij aan haar vader. ‘Dan heb ik weer even wat beweging vandaag.’

‘Komt er ondertussen niet iemand om je op te halen?’ vraagt de vader van Alicia terwijl hij naar Bernie kijkt. Hij ziet een spontane jongen met een klein beetje scheef staande oren en een grote grijns op een gezicht dat bedekt is met heel veel sproeten. Zijn bos rode haren ziet eruit alsof het niet te temmen is, de krullen springen alle kanten op.

‘Nee meneer, ik blijf op school deze vakantie.’

‘Vooruit dan, natuurlijk mag je een stukje meerijden, ga je met bepakking lopen? Heb je op school wel gezegd dat je meegaat?’

‘Ja dat heb ik,’ zegt Bernie geheel naar waarheid. ‘Ik heb gezegd dat ik met jullie meega.’

Hij zegt er niet bij dat hij tegen de schoolleiding heeft gezegd dat hij voor de hele vakantie meegaat.

Ze tuffen weg en niet veel later stopt de vader van Alicia. Hij draait zich half om van zijn bestuurdersstoel en grinnikt naar Bernie op de achterbank.

‘We zijn bij de weg. Is dit ver genoeg voor je wandeling Bernie?’

‘Uitstekend, dank u wel meneer.’

‘Tot na de vakantie,’ zegt Bernie tegen Alicia, terwijl hij de optrekkende auto nawuift. Zijn avontuur gaat beginnen.

Hij loopt naar de weg en steekt zijn duim omhoog voor de langsrijdende auto’s.

De een na de ander rijdt voorbij, maar er is geen auto die stopt voor een kleine jongen van dertien.

Ik wil naar mijn moeder, denkt Bernie. Ik snap wel dat ik eerst de school moet afmaken, maar waarom gaan ze nou scheiden en dat net een jaar voor mijn eindexamen. En dan is moeder ook nog naar Engeland verhuisd om dichter bij haar familie te zijn. Ze moet nu ook werken, daardoor kan ze mij niet ophalen. Misschien weet zij wel hoe ik de kaart van de schat moet lezen, want ik snap er nog niet veel van. Er staan wel veel dingen op maar die zeggen mij niets.

Bernie besluit een stukje door te lopen naar het benzinestation verderop. Misschien kan ik iemand die gaat tanken om een lift vragen, denkt hij.

Hij loopt snel door, op zoek naar een beetje schaduw in de vreselijke hitte. Sloten water moet hij ook hebben. Zijn tong voelt aan als een droge lap leer.

Bij de pomp loopt hij eerst naar de kraantjes bij de toiletten en steekt zijn tong onder de stromende straal water.

‘Zo jij hebt zeker dorst gekregen,’ zegt een boomlange man van een jaar of veertig, met knalblauwe ogen en blond haar, die ook de ruimte komt inlopen.

‘Ik kon niets meer zeggen van de dorst,’ beaamt Bernie.

‘Dat is niet zo best, hadden je ouders niet een paar flesjes water in de auto liggen?’ informeert de lange man.

‘Nee ik was aan het liften, ik ga naar mijn moeder in Engeland.’

‘Dat is een behoorlijk stuk jongeman. Mag je dat wel helemaal alleen doen?’

‘Ja hoor,’ zegt Bernie zelfverzekerd. ‘Mijn vader is schipper op de rivieren en die is onderweg met allerlei vracht. Zodoende kan hij me niet brengen. Ik ben al dertien hoor.’

‘Mmm’ zegt de man nadenkend.

‘Weet je wat, je mag wel met mij mee, mijn truck staat hier buiten en je hebt geluk vandaag.’

‘Oh ja?’ vraagt Bernie opgewonden.

‘Ja, want weet je wat mijn bestemming is?’ hij wacht even om de spanning op te bouwen. ‘Ik ga naar Engeland, dus je mag t hele stuk mee.’

‘Yes chill,’ gilt Bernie.

‘Ik ga even betalen voor het tanken en een paar flessen water voor ons kopen, dan kunnen we op weg.’

Bernie staat de huppen van de ene voet op de andere.

‘Ga nog maar even, al dat water moet je ook weer kwijt,’ zegt de lange man vriendelijk.

 

Het is een hele klim om in de cabine van de truck te komen. De wangen van Bernie gloeien van de sensatie.

‘Nu we samen zo’n lange reis maken, zal ik me eerst eens voorstellen. Ik heet Jacob en ik woon in Leeuwarden.’

‘Hallo Jacob, ik ben Bernie en ik kom net uit de schippersschool.’

‘Aangenaam Bernie, ik moet hier even goed opletten om de juiste routes te nemen, dus ik zal een poosje stil zijn.’

Bernie vindt het allemaal best. Zo hoog gezeten, ver boven het verkeer, heeft hij een prachtig overzicht van het landschap en de wegen. De spanning rond zijn onverwachte besluit om weg te gaan zakt wat af, maar hij is nog wel moe. Langzaam vallen zijn ogen dicht.

‘Vrolijk gezelschap ben je,’ doet Jacob alsof hij boos is.

Bernie is net weer wakker geworden en bekijkt nieuwsgierig de omgeving.

‘Sorry Jacob, ik was zo ontzettend moe. Waar zijn we?’

‘Ik plaag je maar hoor Bernie. We zitten in het zuiden van België en zijn bijna bij de Franse grens. En eigenlijk dan ook bijna bij de ferry die naar Engeland vaart. Waar in Engeland woont je moeder?’

‘Ze woont op het randje van Stratford-upon-Avon. Dat is het dorpje waar Shakespeare vandaan komt, de beroemde Engelse toneelschrijver.’

‘Mooie streek is het daar, ik ben er vaker doorgereden. Vandaag moet ik echter naar het uiterste zuiden toe en niet naar het midden van Engeland.’

‘Ik kom er wel hoor, het is epic dat ik mee mocht rijden.’

‘Red je jezelf wel dan?’ vraagt Jacob toch een beetje benauwd. Hij heeft zelf een zoon van 14 en moet er niet aan denken om die helemaal alleen de weg op te sturen.

‘Natuurlijk, ik red me prima. Ik spreek de taal goed.’

Na een kalme overtocht over het Kanaal van Calais naar Dover, stuurt Jacob bedreven zijn zware vrachtwagen de ferry weer af.

‘Je kunt nog een klein stukje mee en dan zet ik je af waar onze wegen zich splitsen, dan moet je alleen verder.’

Enkele tientallen kilometers verder stopt Jacob en Bernie springt in de berm. Jacob geeft hem zijn rugzak aan en ze nemen afscheid met de belofte dat ze contact zullen houden.

Bernie steekt zijn duim weer op en wacht op de dingen die gebeuren. Voorlopig gebeurt er niet veel. Net als in Nederland razen auto’s zonder te stoppen langs de kleine roodharige jongen. Na anderhalf uur tevergeefs wachten, geeft hij het op. Dan maar een stukje lopen naar het dorpje dat hij al de hele tijd in de verte heeft zien liggen. Bernie neemt een flinke slok water en begint te wandelen.

Het dorpje blijkt een typisch Engels dorpje. De stenen huisjes hebben rieten daken en de tuinen staan vol met bloeiende rozen, stokrozen en hortensia’s. Het is klein en in het centrum bevinden zich een pub, een kruidenierswinkeltje, een winkeltje met kleding en een ijswinkel.

Die laatste winkel lokt Bernie naar binnen. In een vitrine staan wel dertig bakken met zelfgemaakt ijs. Hij aarzelt wat hij zal bestellen, het ziet er allemaal zo lekker uit. Na lang wikken en wegen kiest hij de smaken bosvruchtenyoghurt en watermeloen. Gelukkig dat ik de inhoud van mijn spaarpot heb meegenomen denkt hij.

Verlekkerd neemt hij de grote hoorn mee naar buiten en begint, op het bankje voor de zaak, te likken voor het ijs over zijn vingers stroomt. De hitte smelt het ijs eerder dan normaal en hij werkt tegen de klok op om knoeien te voorkomen.

Naast hem zit een oude man met veel plezier naar hem te kijken.

‘Zo te zien lust je het wel,’ merkt hij op.

‘Mm mmm,’ knikt Bernie met een mond vol ijs. Pas als zijn wafelhoorn bijna leeg is kan hij spreken.

‘Dat was super lekker.’

‘Kom je uit het dorp? Ik geloof niet dat ik je hier al eerder zag?’

‘Nee, ik kom uit Nederland en ik ben liftend op weg naar mijn moeder in Stratford.’

‘Dan heb je nog wel een eindje te gaan, het is al bijna avond, ik denk niet dat je dat vandaag nog haalt,’ zegt de oude man pessimistisch.

Bernie schrikt. Hij heeft dan nog wel wat geld, maar niet genoeg om in een hotel te slapen.

‘Weet je, ik ben al heel lang niet meer die kant op geweest. Als het tot morgen kan wachten wil ik je wel rijden.’

‘Graag meneer,’ zegt Bernie, die wel weet dat hij niet met vreemden mag meegaan, maar intuïtief besluit dat deze oude man geen kwade bedoelingen heeft. Met het liften is hij al met de toen nog onbekende Jacob meegegaan, dat ging toch ook prima.

‘Als je wilt mag je vannacht op de bank slapen ook, ik heb geen logeerkamer want ik woon in een bejaardenhuis,’ biedt de man aan.

‘Nogmaals heel graag meneer.’

‘Ik heet Tom.’

‘Bedankt meneer Tom, ik ben Bernie.’

 

‘Heb je een beetje geslapen jongen?’

‘Als een blok meneer Tom.’

‘Ga je mee naar de eetzaal voor het ontbijt?’

‘Ik lust wel een heel paard, zo’n honger heb ik,’ antwoordt Bernie.

‘Ik denk niet dat ze die hier serveren, maar er is vast wel iets anders wat je lust.

Ze lopen de eetzaal in en kiezen een klein tafeltje in het midden.

‘Hetzelfde als altijd Tom? Heb je je kleinkind meegenomen?’ vraagt de ober.

‘Nee dit is mijn vriend Bernie, hij heeft reuze honger.’

‘Wat kan ik voor jou brengen Bernie of wil je liever zelf iets kiezen van het buffet daar?’

‘Mag dat?’ vraagt Bernie met glinsterende ogen. ‘Graag dan dat buffet.’

‘Pak maar zoveel je wilt, jij moet er nog van groeien.’

In het midden van de zaal zit een oudere dame tegen zichzelf te praten terwijl ze haar bovenlijf heen en weer wiegt. Om de zoveel tijd plukt ze denkbeeldige pluisjes van haar mouw. Aan de zijkant van de zaal zit een, op het oog, keurige oude heer. Hij mompelt onverstaanbare woorden en moet dan om zichzelf lachen. Er komt een vrouw binnen die zonder schaamte midden in de zaal haar rok omhoog tilt om haar panty op te hijsen.

Tom ziet Bernie voorzichtig kijken.

‘Dat zijn de mensen van de verpleegafdeling, veel zijn er dement, dan werkt hun geheugen niet meer zoals het zou moeten. Ze kunnen niet meer zelfstandig wonen, want ze steken kaarsen aan en vergeten die uit te doen en ze laten het gas aanstaan na het koken. Eigenlijk heel zielige gevallen. Bijna iedereen daar roept om zijn moeder en wil naar een huis toe dat in veel gevallen niet eens meer bestaat,’ legt Tom uit.

Bernie is er stil van. Hij heeft er wel eens van gehoord maar zelf nooit iemand ontmoet die dat heeft.

Na het ontbijt lopen ze naar buiten waar het kleine autootje van Tom staat.

‘Dit is mijn wagen. Niet groot, maar ik kan nu nog overal heen, zonder auto zou ik opgesloten zitten op deze plek.’

‘Hij is groot genoeg,’ meent Bernie terwijl hij zich achterover laat zakken in de kussens van de voorstoel.

‘Beleef je wel eens avonturen op die school van je?’ vraagt Tom.

‘Nou niet echt,’ aarzelt Bernie. Dan gaat hij toch verder. ‘Maar ik ga er nu wel een beleven want ik heb een schatkaart gevonden.’

Tom kijkt naar het gloeiende gezicht van Bernie en besluit mee te spelen.

‘Tjonge, dat is me wat. Mag ik hem eens zien?’

Bernie pakt de beduimelde kaart uit het zijvakje van zijn rugzak en geeft hem aan Tom.

‘Er staat niet op waar het is, dus ik moet nog wel te weten komen wat de locatie is,’ vertelt hij Tom.

Tom bestudeert de kaart langzaam en draait hem dan een kwartslag om, kijkt weer en draait hem nogmaals een kwartsslag verder. Hij kijkt en houdt het papier omhoog tegen het licht. In het schelle licht zien ze een watermerk staan: Facing the tower of the bard.

‘Wat betekent dat, tegenover de toren van de bard?’ vraagt Bernie.

‘De bard was de naam voor Shakespeare, dus tegenover de toren van Shakespeare. En die woonde in Stratford-upon-Avon waar we nu naar toe gaan. We moeten daar maar vragen waar die toren is,’ zegt Tom, nu toch wel onder de indruk van de kaart.

‘Nou daar gaan de moderne schatgravers dan,’ zegt Tom terwijl hij de auto start.

Ze tuffen de straat uit op weg naar de toren van de bard en de moeder van Bernie.

‘Zo we zijn er. Toen ik er de laatste keer was, was hier een van de beste fish en chips zaken uit Engeland. Zullen we eerst een patatje met gebakken vis doen en dan op zoek gaan?’

Bernie heeft ondanks het goede ontbijt toch wel weer trek gekregen en maakt geen bezwaar tegen dit plan.

Tom bestelt hun eten en vraagt aan de eigenaar: ‘Weten jullie ook wat en waar de toren van Shakespeare is?’

‘Ja dat is de grote clocktower, de klokkentoren. Hij ligt op een niet te missen kruising in Rother Street.’

‘Spannend meneer Tom, ik ben zo benieuwd wat we aantreffen straks,’ zegt Bernie barstend van de spanning.

‘Eet maar snel je bord leeg dan kunnen we weer verder.’

Ze vinden zonder moeite de kruising en de grote klokkentoren.

‘Er liggen veel gebouwen rond de toren. Maar één springt er echt uit. Een oud half scheefgezakt vakwerkhuis. Hiervan zijn de muren witgekalkt rond het zichtbare houten balkenframe. Het huis heeft een rieten dak en twee grote schoorstenen. Rond de ramen en deuren hangen bloembakken met rode en roze bloeiers. Met grote blokletters staat THE OLD THATCH TAVERN op de gevel.

‘Dat moet haast wel het gebouw tegenover de toren zijn meneer Tom,’ zegt Bernie opgewonden. ‘Het is een soort eethuis en café.’

‘Ik denk het ook jongen. Laten we daar maar een drankje nemen en eens goed rondkijken. Je boft dat je er nu in mag.’

‘Hoezo?’

‘In Engeland mochten kinderen vroeger nooit in een café komen. Ze moesten zielig buiten op een bankje blijven zitten. Later werd de wet gewijzigd, nu mogen kinderen onder de veertien wel in een pub komen, maar alleen als er een volwassene bij is en ze mogen geen alcoholische drankjes hebben voor ze achttien zijn.’

‘Dat wist ik niet,’ zegt Bernie. ‘Ik wil trouwens alleen maar een cola drinken.’

Tom lacht. ‘Kom op dan en let goed op of je iets ziet wat overeenkomt met onze kaart.’

Ze zitten aan een tafeltje in het eeuwenoude gebouw en kijken de ruimte rond.

‘Ik zie zo snel niet iets wat klopt met onze kaart, zou het toch een ander gebouw zijn?’ zegt Bernie teleurgesteld. Hij had direct resultaat verwacht.

‘Ik ook nog niet, maar geef je ogen goed de kost, er kan best iets aan onze aandacht ontsnappen,’ fluistert Tom die niet wil dat het tafeltje naast hen kan meeluisteren naar wat zij bespreken.

Bernie begrijpt het en antwoordt ook fluisterend: ‘ik blijf kijken.’

Hij kijkt de ruimte in. Een houten bar staat voor een muur. Donkere oude eiken balken en palen ondersteunen het dak en plafond. Er staan zowel ronde als vierkante tafels. Tegenover de bar staat een heel groot eiken wijnvat. Op de bar staat een buste van Shakespeare en er is een bakstenen open haard. Voor de haard staat een grote leren bank die uitzicht biedt op de haard en de knalrode muur erboven.

Bernie zucht en kijkt nog eens op de kaart. Hij ziet niets wat klopt met het getekende vierkantje. Hij wrijft in zijn ogen en kijkt door het spleetje van zijn ooglid naar Tom die ook rondkijkt of hij iets kan ontdekken.

Bernie maakt van allebei zijn handen een kokertje door zijn vingers op de duim te plaatsen en maakt op die manier zijn eigen verrekijkertje voor z’n ogen. Hij bekijkt door de ‘verrekijker’ nogmaals de ruimte en houdt opeens zijn adem in.

Tom hoort het en kijkt hem vragend aan.

‘Ik zie het,’ fluistert Bernie, het is de open haard. Kijk maar het stookgat is het vierkantje en dan zijn de bakstenen de stippels. Dus rechts onderaan naast het vierkant beginnend, moeten we zeven bakstenen omhoog en dan zes bakstenen naar rechts.’

Tom is verbaasd. ‘Je hebt gelijk, wat een vondst. Maar wat doen we nu? We kunnen moeilijk in een drukke kroeg op onderzoek gaan.’

‘Ik weet dat ook niet nu, meestal weet mijn moeder wel hoe ik dingen moet aanpakken. Zullen we naar haar toe gaan?’

‘Dat is een goed plan Bernie, misschien weet zij raad.’

Ze rijden de kleine doodlopende straat in waar Paula, de moeder van Bernie woont. Het is het hoekhuis van het laatste rijtje huizen. Bernie drukt op de bel. Er klinkt wat gestommel en dan wordt de deur opengetrokken.

‘Bernie!! Wat doe jij hier nu?’ schrikt Paula wanneer ze haar zoon op de stoep ziet staan.

‘Is er iets aan de hand, je zou toch op de schippersschool blijven deze vakantie?’

‘Nee hoor mam, alles is goed. Ben je niet blij me te zien dan?’

‘Natuurlijk jongen,’ antwoordt Paula terwijl ze hem tegen zich aantrekt en knuffelt. ‘Ik schrok toen ik je zag, omdat het zo onverwacht is.’

‘Ik ben met Jacob, een trucker, meegereden naar Engeland en dit is meneer Tom die me het laatste stuk hier naartoe heeft gereden,’ verhaalt Bernie opgewonden over zijn reis.

‘Dank u meneer Tom, voor uw goede zorgen voor mijn kind. Ik ben Paula.’

‘Geen dank Paula, ik heb het graag gedaan. Een heerlijke afwisseling van mijn saaie bestaan in het bejaardenhuis.’

‘We hebben ook een schat gevonden mam.’

‘Werkelijk?’ reageert Paula lauw op deze mededeling.

‘Nou niet echt nog, maar we weten waar hij is. We kunnen er alleen nog niet bij.’

‘Vertel me vanavond maar alles Bernie, ik moet zo werken. Je weet toch dat ik, nu papa en ik uit elkaar zijn, ook moet werken hè?’

‘Wat voor werk doe je mam?’

‘Ik heb een tijdelijk baantje tot ik iets beters vind. Ik maak nu schoon in een cafeetje. Hier in het centrum.’

‘Zal ik je helpen daarmee?’ vraagt Bernie behulpzaam.

‘Nou voor de gezelligheid mag je wel mee, maar je hoeft echt niets te doen hoor. Ik zal voor ik ga werken eerst je school opbellen en hen vertellen dat je bij mij zit. Ze zullen je al wel gemist hebben.’

Bernie kijkt schuldig. ‘Ik denk het niet, want ik heb verteld dat ik met Alicia mee mocht.’

‘Oh Bernie, dat kan toch niet. Je mag toch geen leugens vertellen.’

‘Ik wilde zo graag naar jou toe mam,’ zegt Bernie terwijl hij zijn moeder met een trouwe hondenblik aankijkt.

‘Dat snap ik wel, maar ik keur de manier waarop je het deed toch af,’ zegt Paula streng. ‘Dat mag je nooit meer zo doen. Maar nu je hier eenmaal bent, is het wel fijn je te zien. Ik ga toch je school bellen en ze vertellen waar je werkelijk bent.’

‘Ik ga dan maar weer terug naar huis,’ zegt Tom met spijt in zijn stem.

‘Als je wilt mag je hier ook een nachtje blijven meneer Tom, het is een flink stuk en om nu nog terug te rijden lijkt me niet verstandig,’ biedt Paula aan.

‘Dat zou fijn zijn,’ antwoordt Tom opgelucht.

‘Prima dat is geregeld, dan ga ik snel even schoonmaken voor de avondploeg gaat beginnen. Wanneer ik terugkom van the Old Thatch kook ik iets lekkers voor ons.’

‘Wààààt,’ gillen Tom en Bernie in koor.

‘Wat is er, waarom gillen jullie zo?

‘Mam, werk je daar, dat is de plek waar de schat is.’

Tom en Bernie praten door elkaar in hun opwinding alles uit te leggen.

‘Rustig, rustig, begrijp ik het goed dat die schat naast de open haard bij de bank verscholen is? Dat is toch niet te geloven. Ok dan, jullie mogen mee naar mijn werk en dan moeten jullie maar eens kijken hoe het zit. Maar niks openbreken of zo, dat wil ik niet.’

Tom en Bernie buigen zich over de bewuste baksteen. Er is niets vreemds aan te zien,

‘We kunnen hem niet eruit breken, hoe weten we dan wat erachter ligt,’ zucht Bernie.

‘Tja ik denk dat ons avontuur hier dan toch eindigt jongen,’ zegt meneer Tom teleurgesteld.

‘Weten jullie wel dat er in de zaal aan de andere kant van de gang nog zo’n open haard is, misschien is die het wel,’ zegt Paula.

Hoopvol lopen ze naar de andere zaal van het grote restaurant. Hier bevindt zich een exacte kopie van de haard die ze al zagen. Ook hier is niets vreemds aan te zien, behalve dan dat de laag cement rond de bewuste baksteen erg dun is. Bernie laat zijn vinger rond de baksteen glijden en tikt ongeduldig tegen de steen. Direct springt de steen een stukje naar voren. Ze kunnen hem verder trekken en zien een kleine holte achter de muur tevoorschijn komen. Bernie schrikt ervan. Hij kijkt nog eens goed en pakt dan het kleine doosje dat in de holte van de muur staat. Drie hoofden buigen zich over het doosje en Bernie maakt het deksel open …

Ze praten nog even na. In het doosje zat een briefje met de volgende tekst.

Ik hoop dat je veel plezier hebt beleefd bij het zoeken naar deze schat. Ik ontdekte bij toeval de losse steen in deze kroeg. Mijn familie ging altijd in deze buurt op vakantie en dus besloot ik mijn ‘schat’, deze brief daar te verbergen. Het papier met het watermerk voor de kaart komt uit the Old Thatch Tavern. De kaart heb ik zelf gemaakt en daarna verouderd om hem echt te laten lijken. Ik heb de kaart in de hutkoffer van mijn oude school verstopt. Ik was daar een leerling in 1970.  Sorry dat het niet een echte schat is, maar vaak is het avontuur al de grootste schat.

Met vriendelijke groet Peter de Jong.

‘Weet je,’ zegt Bernie, ‘die Peter heeft gelijk, zonder die schat had ik geen avontuur beleefd, was ik niet weggegaan van school en had ik geen nieuwe vrienden gevonden in meneer Tom en in Jacob de vrachtwagenchauffeur. En bovendien heb ik nu mijn allerliefste vriendin Alicia iets leuks te vertellen over mijn beleefde avonturen. Ik ben toch op vakantie en ik ben bij de allerliefste mama van de hele wereld.’

Ze moeten hardop lachen om deze bondige samenvatting.

‘Zo is het maar net Bernie,’ zegt Paula terwijl ze hem over z’n bol strijkt en naar meneer Tom knipoogt.

‘En het is misschien leuk wanneer je op school een werkstuk hierover maakt,’ stelt meneer Tom voor. ‘Misschien kun je die Peter de Jong nog opsporen en hem over jouw avontuur vertellen. Dat vindt hij vast leuk om te horen.’

‘Of hem interviewen voor de schoolkrant,’ doet Paula een duit in het zakje.

‘Geweldig plan,’ geeft Bernie toe, ‘Alicia kan mij vast helpen bij dat vervolg avontuur’. ‘Maar nu wil ik eerst vakantie vieren en gaan eten, want ik barst alweer van de honger.’

Bij deze woorden worden de lichten van de zaal gedimd en komt de avondploeg binnen om hun werk te doen. Lachend lopen ze de zaak uit.

Voorbijgangers kijken Bernie, die strak staat van opwinding, na en weten niet dat daar een heel bijzonder kind loopt. Een kind dat op vakantie is bij zijn moeder, dat een paar nieuwe vrienden voor het leven maakte, dat een geweldig avontuur beleefde en dat van plan is nog veel meer avonturen te beleven.

EINDE

Cecile Koops © 2018

 

 

 

 

Categorieën: KORTE VERHALEN