HELP KAMPEREN

Toegegeven het heeft zijn charme midden in de natuur, boven op een heuveltop of eenzaam bij een groot meer je tentje op te slaan, maar de werkelijkheid is anders. Met een hele meute sta je op een vaak drassig veldje of erger – wat je ’s nachts pas ontdekt – op een actieve molshoop zodat je de volgende dag gebroken de tent uitkruipt.

Natuurlijk gaan wij thuis ook wel eens met de tent weg. Vader heeft als ex-scout enthousiaste verhalen over kampvuren en zelf brood rond een stok bakken. Moeder die dankzij een rijke zuster al chique hotels frequenteerde aan de Riviera of de Italiaanse meren, heeft haar bedenkingen.

Op de dag van ons vertrek stouwt vader de spullen bovenop de imperiaal van onze Renault Dauphine en zakt prompt door zijn rug, lopen gaat niet meer. Moeder kan nog niet rijden dus het drama is compleet. De buurvrouw weet raad, ene Arie Bom doet handopleggingen en kan op miraculeuze wijze rugpijnen laten verdwijnen. Bij gebrek aan alternatief wordt de man opgetrommeld. Het blijkt een grote wat boerse man met handen als kolenschoppen die het klusje kan klaren, zo verzekert hij mijn moeder.

Hij loopt de slaapkamer in waar vader ligt te kreunen van de pijn. Hij cirkelt met zijn handen in de lucht boven de pijnlijke plek en galmt: ‘Rugpijn verdwijn, verdwijn.’

Hierbij blaast hij denkbeeldig de door hem opgevangen pijn over zijn schouder. Mijn broertje Rob en ik stikken van de lach tot we naar beneden worden gestuurd.

‘Nou dat wordt dan geen vakantie,’ voorspelt moeder.

Maar het wonder geschiedt, een half uur later stapt vader monter de trap weer af alsof er niets is gebeurd. ‘Zullen we gaan?’ roept hij en we vertrekken.

Voor Rob en mij is dit onze eerste buitenlandse reis, helemaal naar Florenville in de Belgische Ardennen, naar een camping aan de oevers van de Semois. We zitten ongemakkelijk op de achterbank met de prikkende oortjes van kookpannen en andere bagage die niet meer in de kofferbak of op de imperiaal past, tussen ons in.

Na een lange reis, waarbij de ouders zich verhit over de kaart buigen, bekvechtend over wat de beste route is, komen we aan bij de weg naar de camping.

‘Uitstappen,’ beveelt moeder.

‘Waarom?’ roepen we in koor.

‘Omdat ik het zeg, het is veel te steil hier. Deze weg is te link.’

‘Maar je laat pa er toch ook op rijden?’

‘Dat moet wel, anders komen we er niet. Kom eruit allebei.’

En zo lopen we, bijna nog sneller dan de stapvoets rijdende auto, naar beneden. Het riviertje laat zich horen nog voor we het zien, bij elke stap wordt het geluid van borrelend water luider en luider.

Jaren later toen ik zelf eens daar in de buurt was, heb ik gekeken hoe steil dat straatje nu eigenlijk was. Het bleek maar een helling van 7%, maar ja we hadden nog nooit heuvels gezien in ons platte landje.

De tent wordt opgezet, wat wederom erg lang duurt, want niemand heeft enig idee hoe hij precies in elkaar zit.

‘Leuk zo vlakbij de rivier,’ vindt moeder. ‘Er staat bijna niemand hier, iedereen staat meer daarboven bij elkaar op een kluitje. Dat snap ik dus niet.’

De tent staat en we verkennen het terrein. Bij het receptiegebouw meldt een bord dat er een disco avond is.

‘Mogen we daarheen?’

‘Nee zeker niet daar zijn jullie nog veel te jong voor,’ spreekt moeder haar veto uit.

Dus gaan we die avond op tijd de tent in. Tot groot plezier van mijn broer en ik blijken de ramen nog niet in het campinggebouw gezet te zijn, dus schalt de hele avond luide muziek de tent in. De grote favoriet die avond is Lucky lips van Cliff Richard in het Duits, rote lippen sol man küssen.Het duurt uren voor de rust op de camping en in de tent is weergekeerd.

De volgende ochtend word ik wakker met een vreemd gevoel. Mijn hele slaapzak is drijfnat en een grote plas water ligt op het grondzeil. De rivier is die avond buiten de oevers getreden en omdat verder niemand zo idyllisch dicht bij het water staat, zijn wij dan ook de enigen op de camping met een waslijn vol drijfnatte spullen.

Er is een enorme storm voorspeld in de komende nacht. Met enig angst en beven gaan we die onrustige nacht tegemoet. Op het hoogtepunt van de storm giert en fluit de wind als een bezetene en rukt aan scheerlijnen en stof van de tent die flappert en opbolt.

‘Allemaal een stok vasthouden anders waaien we zo over het veld heen,’ gebiedt moeder.

Met grote schrikogen doen we wat ons is opgedragen. Dan begint het te onweren.

‘Dat is linke soep,’ mompelt vader. ‘We mogen geen stok vasthouden als daar de bliksem in kan slaan.’

‘Wat moeten we dan?’ vraagt moeder half huilend de wanhoop nabij.

‘Laten we de stok om en om vasthouden en weer loslaten en alleen bij een sterkte rukwind de stok tegenhouden,’ opper ik en zo staan we een groot deel van de nacht op wacht.

‘Dit wordt niks verder, we gaan naar huis,’ beslist moeder.

‘In de ochtend wanneer de zon weer straalt, pakken we de nog vochtige tent en spullen weer in.

De Dauphine wordt weer volgeladen en we vertrekken richting huis. Eerst onze hond ophalen die bij opa en oma in Hilversum logeert. In het zicht van de haven rijdt pa de tunnel bij het station in, om tot zijn ontzetting te merken dat die geheel blank staat. De auto staat al in het midden wanneer de motor afslaat en hij niet meer kan starten, water gutst over de treeplank naar binnen. Met hulp van de ANWB worden we naar opa en oma gesleept. Het eind van een onvergetelijke kampeervakantie.

 

Cecile Koops © -2018

Categorieën: KORTE VERHALEN